Vragen ingevolge artikel 44 reglement van orde aan het College van Gedeputeerde Staten door de Statenleden Cas Vesseur (CDA), Joan van Burg (SGP), Daniëlle de Clerck (VVD)
Ontvangen: 27 November 2024 Onderwerp: Een diepe zilte zucht
Woensdag 27 november verscheen een artikel op Omroep Zeeland1 met als kop: "Een zoete Oosterschelde is niet langer een taboe." In het artikel wordt gesteld dat gedeputeerde Vael voorzichtig positief heeft gereageerd op deze mogelijkheid en wordt hij geciteerd met: "Het zijn interessante plannen."
De fracties zijn verbaasd over deze uitspraak, mede gezien het feit dat een zoete Oosterschelde al eerder in verkiezingstijd is gelanceerd als een voorstel. Hoewel wij als fractie openstaan voor een gesprek over de verschillende scenario’s die door de deltacommissaris zijn voorgesteld, blijft het voor ons onverminderd van belang dat de Oosterschelde zout blijft. Voor een onderzoek naar een eventuele zoet Grevelingen hebben wij eerder begrip getoond, maar dat ligt in onze ogen anders.
Naar aanleiding van het artikel en de uitspraken van gedeputeerde Vael hebben de indienende fracties de volgende vragen:
1. Bent u op de hoogte van het artikel op de website van Omroep Zeeland, waarin het zoet maken van de Oosterschelde wordt besproken?
2. Op welke basis heeft gedeputeerde Vael de uitspraak gedaan dat een zoete Oosterschelde ‘interessante plannen’ zijn?
3. In hoeverre sluit deze uitspraak aan bij bestaand beleid dat door het college van GS of Provinciale Staten is vastgesteld?
4. Welke strategie ligt ten grondslag aan het naar buiten brengen van dergelijke uitspraken zonder dat deze inhoudelijk zijn onderbouwd?
5. Hoe denkt het college dat dergelijke uitspraken overkomen bij betrokken organisaties en belanghebbenden?
6. Eerder zijn er lijsten met projecten gedeeld met Provinciale Staten. Zou het niet verstandiger zijn om voortgang te boeken op deze projecten voordat er nieuwe ideeën worden gelanceerd?
Na de Deltawerken hebben we te maken gehad met diverse grote wateren die zoet hadden moeten blijven of worden, zoals het Veerse Meer, dat geleidelijk weer zouter is geworden. Hetzelfde geldt voor het Volkerak-Zoommeer, dat alleen door voortdurende doorspoeling met zoet rivierwater op een acceptabel zoutgehalte wordt gehouden, zodat het water bruikbaar blijft voor landbouw. Dit vergt echter aanzienlijke hoeveelheden zoet rivierwater.
7. In hoeverre heeft het college van GS onderzocht of er voldoende zoet rivierwater beschikbaar is om een eventuele zoete Oosterschelde door te spoelen en om verzilting – zodra deze zou worden afgedamd – structureel te voorkomen?